Al in 1970 was er een werkgroep, bestaande uit betrokken kunstenaars, in gesprek met het bureau culturele zaken van Breda over panden die gebruikt konden worden als atelierruimtes. De werkgroep stelde een lijst samen met mogelijke atelierpanden. Ze keken naar leegstaande particuliere en gemeentelijke panden, zoals buurthuizen en scholen. In de Schoolstraat waren al afspraken over het huren van zeven ateliers en zelfs twee atelierwoningen. Aangespoord door culturele zaken kwam de werkgroep tot de conclusie dat er het beste een coördinerende stichting kon worden opgericht. Dat werd de Stichting Ateliers Kunstenaars, SAK, die zich tot doel stelde om te voorzien in de behoeften in Breda aan ateliers en eventueel huisvesting van beroepsmatig werkzaam zijnde kunstenaars en studerenden. Ook de exploitatie van de panden wilden ze daarbinnen regelen. De SAK streefde er naar om een aantal panden te kopen, maar dat bleek in de praktijk moeilijk realiseerbaar. Het acquireren en beheren van atelierpanden ging wel voorspoedig, het aantal groeide in tien jaar fors.
In 1981 werden de lusten en lasten van de stichting overgezet naar de Vereniging Ateliers Kunstenaars (VAK). Het idee was dat met een verbreding van de doelstelling naar kwalitatief betere, voor blijvend gebruik geschikte panden het verenigingsmodel beter geschikt was. Voortaan waren de (gewone) leden medeverantwoordelijk, zodat kunstenaars meer betrokken zouden zijn. Die leden waren beroepskunstenaars die lid moesten worden om in aanmerking te kunnen komen voor bemiddeling van de vereniging bij het krijgen van een atelier. In tegenstelling tot de stichting streefde de vereniging niet naar het zelf verwerven van de panden. Met name om te hoge verbouwingskosten, die leidden tot hoge huurprijzen, te voorkomen, bleek het in 1985 nodig om zich intensiever te bemoeien met de fase vóór het aanbod door de gemeente. Daarnaast werden er afspraken over gemeentelijke subsidie gemaakt.
Na bijna 30 jaar de Vereniging Ateliers Kunstenaars bleek de vereniging in de steeds veranderende culturele vastgoedmarkt een enigszins log apparaat te zijn geworden. Immers, voor elke beslissing aangaande de vereniging, zoals het huren van tijdelijke panden, moesten de leden goedkeuring geven. De oorspronkelijke stichting SAK, die een slapend bestaan leidde, werd na een statutenwijziging omgedoopt in CLIB; Stichting Cultureel Locatiebeheer In Breda. De naam gaf al een indicatie dat het accent voor het acquireren en verhuren van panden meer op beheer dan op verwerven zou komen en dat als huurders misschien niet alleen beeldend kunstenaars maar ook creatief ondernemers en wellicht ook amateurkunstenaars zouden kunnen worden toegelaten.
In de loop van de jaren zijn er door VAK veel initiatieven ontwikkeld om ook het creatief arsenaal van de huurders te laten zien, in de vorm van exposities en open atelierdagen. Stichting CLIB vindt het ook van belang dat de kunstenaars en creatieven in de stad zichtbaar zijn en heeft daartoe een aantal initiatieven en concepten ontwikkeld, zoals de Nowhereshops. Ook creatief ondernemers hebben hun plek bij CLIB gevonden in het pand De Watermaker. CLIB is verder betrokken bij de ontwikkeling van het culturele veld in Breda, participeert in diverse cultuurcommissies en doet het beheer van STEK Breda.
Maar het grootste deel van de activiteiten van de stichting blijven bij het beheren van de 12 ateliergebouwen, waar in 169 ateliers veelal beeldend kunstenaars en vormgevers hun beroep uitoefenen.